-
1 consacrer
consacrer [kõsaakree]1 (in)wijden ⇒ heiligen, inzegenen3 tot regel verheffen ⇒ bevestigen, bekrachtigen♦voorbeelden:consacrer un prêtre • een priester wijdenconsacrer une église à un saint • een kerk aan een heilige wijdenl'usage a consacré ce mot • dat woord is ingeburgerd (geraakt)1. v1) (in)wijden, heiligen2) wijden (aan), besteden (aan)3) bevestigen, bekrachtigen2. se consacrerv -
2 appliquer
appliquer [aapliekee]1 aanbrengen ⇒ opleggen, neerzetten2 toepassen ⇒ in praktijk brengen, gebruiken♦voorbeelden:appliquer une échelle contre un mur • een ladder tegen een muur zettenappliquer un traitement à • een behandelwijze toepassen bijappliquer une peine à qn. • iemand een straf opleggen♦voorbeelden:1 s'appliquer à faire qc. • zich (geheel) richten (op), zich wijden (aan)1. v1) aanbrengen, neerzetten2) toepassen, in praktijk brengen2. s'appliquer (à)v -
3 livrer
livrer [lievree]2 uitleveren ⇒ overgeven, overleveren♦voorbeelden:livrer à domicile • thuisbezorgenlivrer passage • doorgang verlenenlivrer un secret à qn. • aan iemand een geheim prijsgeven1 zich wijden (aan) ⇒ zich toeleggen (op), verrichtenv1) bezorgen, afleveren2) uitleveren, overgeven -
4 vouer
-
5 atteler
atteler [aatlee]1 aan-, be-, inspannen ⇒ koppelen -
6 donner
donner [donnee]2 schijnen3 vallen ⇒ geraken, vervallen♦voorbeelden:la publicité donne à plein • de reclame loopt op volle toerenil me donne sur les nerfs • hij werkt op mijn zenuwendonner dans l'oeil à qn. • iemand verblinden, bekorendonner dans le ridicule • zich belachelijk makendonner dans le snobisme • zich snobistisch gedragen→ piègeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 geven ⇒ verstrekken, veroorzaken♦voorbeelden:je vous en donne mille francs • ik bied u er duizend frank voordonner lecture de qc. • iets voorlezendonner sa maladie à qn. • iemand met zijn ziekte besmettendonner une pièce de théâtre • een toneelstuk brengendonner qc. par testament • iets vermakenen donner à qn. pour son argent • iemand de volle maat gevendonner à entendre • te verstaan gevendonner qc. contre, pour qc. • iets ruilen voor iets andersje vous le donne en dix, cent, mille • ik geef het u te radenje vous le donne pour ce que ça vaut • als ik lieg, dan lieg ik in commissiecela n'a pas donné grand-chose • dat heeft niet veel opgeleverdce pays a donné maints grands hommes • dit land heeft veel grote mannen voortgebrachtcette terre donne beaucoup • deze aarde is vruchtbaar3 quel âge me donnez-vous? • hoe oud schat u mij?donner du directeur à qn. • iemand met directeur aansprekenon lui donne une grande fortune • men zegt dat hij zeer rijk is2 zich, elkaar geven♦voorbeelden:se donner un roi • een koning kiezense donner du bon temps • zich amuseren, het ervan nemens'en donner • zich goed vermaken1. v1) geven2) veroorzaken3) produceren4) toekennen5) verklikken6) stoten, slaan7) schijnen8) vallen9) uitzien (op)2. se donnerv2) zich/elkaar geven -
7 s'appliquer à faire qc.
s'appliquer à faire qc.zich (geheel) richten (op), zich wijden (aan) -
8 embrasser
embrasser [ãbraasee]1 omhelzen ⇒ omarmen, kussen2 omvatten ⇒ bevatten, beslaan♦voorbeelden:embrasser qc. du regard • iets overzien1 elkaar kussen, zoenenv( s'embrasser) elkaar kussen -
9 adonner
adonner (s') (à) [aadonnee]〈 werkwoord〉1 zich helemaal wijden (aan) ⇒ opgaan (in), zich storten (op)v1) zich volledig wijden (aan), opgaan (in) -
10 sacrifier
sacrifier [saakriefjee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:sacrifier sa vie à qn. • zijn leven aan iemand wijdenv1) (op)offeren2) zich schikken, zich voegen (naar) -
11 plier
plier [plie.ee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 buigen3 dichtklappen ⇒ dichtslaan, sluiten♦voorbeelden:→ bagage¶ plier ses livres, ses affaires • z'n boeken, z'n spullen opbergen♦voorbeelden:1. v1) (door)buigen3) opvouwen4) dichtslaan2. se plierv -
12 devoir
devoir1 [dəvwaar]〈m.〉♦voorbeelden:rendre à qn. les derniers devoirs • iemand de laatste eer bewijzen————————devoir2 [dəvwaar]1 verschuldigd, schuldig zijn♦voorbeelden:2 cette famille ne veut devoir rien à personne • die familie wil tegen niemand dank je hoeven te zeggenl'homme devait tomber une heure plus tard • de man zou een uur later vallen♦voorbeelden:1. mplicht, verplichting2. devoirsm pl3. v3) moeten, behoren -
13 réserver
réserver [reezervee]1 bewaren ⇒ opzij leggen, reserveren3 bestemmen ⇒ in petto houden, bereiden♦voorbeelden:réserver son point de vue • zijn mening voor zich houdenréserver une réunion pour • apart een vergadering wijden aan♦voorbeelden:je me réserve pour le dessert • ik houd een plaatsje over voor het dessertv1) reserveren2) bespreken3) bestemmen -
14 se plier aux études
se plier aux études
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский